Van alle mensen die ik tegenkom, behoren sommige tot een heel bijzondere stam : ik heb het over de dokters. Je zou zeggen dat ze allemaal dezelfde papa en mama hebben, zo sterk lijken ze op elkaar. Misschien is dat wel zo, wonen ze allemaal samen, en zijn ze één grote familie. De dokters zijn vreemde mannetjes (of vrouwtjes) die ik tegenkom in kamers die altijd hetzelfde ruiken en die altijd raar klinken : koel en toch rustig. Ik herken ze direct aan de stijve stof die ze dragen, met die kraag en knopen tot aan hun knieën. Het lijkt wel een hemd-rok. (Naar het schijnt is het een witte schort, fluistert papa in mijn oor). Ze dragen ook dikwijls een raar halssnoer, het is zacht als mijn fopspeen en er hangt iets rond en koud van ijzer aan, dat halen ze uit hun zak die vol zit met balpennen en plakken het tegen mijn rug of mijn borst. Het laatste duidelijke teken : wachten. Bij dokters moet je altijd wachten, en er is altijd speelgoed dat mij absoluut niks zegt, het hangt half uiteen en toch willen mama en papa altijd dat ik er mee speel. Ook in hun gedrag herken ik duidelijke tekens : ze hebben allemaal een mooie zingende stem, ze zijn erg beleefd en ze babbelen veel, ze zeggen dingen tegen mijn ouders waar ik niks van snap en als ze tegen mij spreken, is het op zo’n toontje van vrienden ondereen (terwijl we elkaar amper of zelfs helemaal niet kennen). Ik herken ze direct als ik ze hoor, die slimmeriken.
Ik heb al een tijdje door dat dokter wil zeggen ziek. Nochtans gaan we er soms ook naartoe als ik niks mankeer. Meestal vind ik dat plan maar niks. Want dan word ik geprikt of moet ik dingen doen die ik niet wil doen. In het begin van mijn lange en rijke leven waren er naar mijn smaak een beetje te veel van die "dokters" en "onderzoeken", en het ergste van allemaal is nog altijd het ‘endocrinologisch’ onderzoek om de drie maanden (en dan willen ze elke keer bloed van mij). Maar gelukkig moet ik minder en minder gaan, dus ik leg me erbij neer. (wordt vervolgd...)
|